Literatuur
- Thunnissen, H.J.W., Gewelven. Hun constructie en toepassing in de historische en hedendaagse bouwkunst. Amsterdam (Ahrend), 1950. [351 blz. ISBN -]. Hierin: blz. 48 (de graat van een gewelfkap moet zeer zorgvuldig gemetseld worden, met liefst in elkaar gekeperde stenen. Dat is van belang voor de stabiliteit en aan de lieszijde valt iedere slordigheid op. "In de laat-Romaanse en Gothische gewelfbouw vermeed men deze moeilijkheden door een rib aan te brengen ter plaatse van de graat."), 147 (tekening 9, "Het verdelen van het kruisgewelf door het aanbrengen van ribben R": 'R' = kruinribben overlangs en overdwars)
engels
- Fleming, John & Hugh Honour & Nicolaus Pevsner, Dictionary of Architecture. Harmondsworth (Penguin) 1985 3e editie, 6e druk. [356 blz. ISBN 0.14.051013.3]. Hierin: blz. 335 ("Ridge-rib. The rib along the longitudinal or transverse ridge of a vault, at an angle of approximately 45° to the main diaginal ribs")
- Harris, John & Jill Lever, Illustrated Glossary of Architecture 850-1830. London (Faber and Faber), 1966. [304 blz. SBN 571.09074.5] (met ca 250 foto's, deels met benoeming van termen). Hierin blz. 72 ("Ridge rib: a secundary decorative or structural rib placed along the longitudinal or transverse axis of a vault." - dit is de volledige tekst), afb-nr 32, 36.
duits
- Koch, Wilfried, Baustilkunde. Das grosse Standardwerk zur europäischen Baukunst van der Antike bis zur Gegenwart. München (Orbis), 1994. [528 blz. ISBN 3.572.00689.9] Hierin: blz. 194 ("Scheitelrippe, Querrippe": getekend zijn de overlangse en de overdwarse kruinribben)
- Koepf, Hans, Bildwörterbuch der Architektur. Deel in de serie 'Kröners Tachenausgabe', nr 194. Stuttgart (Kröner), 1985 ongewijzigde herdruk van 2e druk uit 1974/1e druk 1968. [451 blz. ISBN 3.520.19402.3]. Hierin: blz. 331 ("Scheitelrippe, Rippe die entlang der Scheitellinie eines Gewölbes verläuft [...]". Vooral in Engelse laatgotische gewelven. Kennelijk wordt slechts de kruinrib overlangs bedoeld.)
frans
- Noël, Pierre, Technologie de la pierre de taille. Dictionnaire des termes couramment employés dans léxtraction, lémploi et la conservation de la pierre de taille. Paris (SEBTP), 1994 2e druk/1e druk 1965. [375 blz. ISBN 2.903.248.65.6]. Hierin: blz. 220-221 ("Lierne. Nervure qui, dans une voûte sur croisée d'ogives réunit la clef de l'arc doubleau, ou de l'arc formeret, à la clef des arcs ogives [...]". Deze lierne is ouder dan de flamboyante gotiek. Het buitenste deel, dat naar de sluitstenen van gordel- en muraalbogen loopt, valt op den duur weg. (Opmerking: de lierne wordt hier uitsluitend gezien als kruinrib, overlangs en overdwars. - jp0317)